Het is een mooi gezicht. Volwassen kerels die in uiterste concentratie op verlaten akkertjes met metaaldetectors zeisbewegingen maken. Wachtend op het verlossende piepje. Meestal worden er roestige spijkers of half vergane conservenblikjes naar het oppervlakte gehaald. De teleurstelling is dan van hun gezichten af te scheppen. Iedere amateur-archeoloog hoopt namelijk vroeg of laat op een schat te stuiten: een pot met gouden munten!
Daar dromen strandjutters ook van! Als een bulderende westerstorm op de Noordzee aan het huishouden is en krachtige golven de zeebodem omwoelen, kunnen er zomaar waardevolle spulletjes op het strand geworpen worden. De vloer van de Noordzee ligt namelijk bezaaid met historische scheepswrakken. Alleen superstormen kunnen de metersdikke zanddekens waarmee deze eeuwenoude bootjes ondergestopt zijn, wegslaan. Uiteindelijk kan er dan een moment komen dat de vloedlijn bezaaid ligt met koloniale edelmetalen.
Op het Noordzeestrand kunnen er overigens nog meer vondsten aanspoelen die een godsvermogen waard zijn. En dan heb ik het niet over balen cocaïne die elders op volle zee overboord gekieperd zijn om bewijs te lozen tijdens een wilde waterpolitieachtervolging. Nee, deze miljoenenschatten kunnen verstopt zitten in levende wezens! In gestrande potvissen!
Potvissen leven in diepe oceanen en zeeën. In de winter migreren ze van de Noordpool naar het zuiden. Hierbij moeten de potvissen om de Britse eilanden heen zwemmen, maar soms nemen ze de verkeerde afslag en komen in de ondiepe Noordzee terecht. Een dodelijke vergissing. Potvissen zijn feitelijk stekeblind. Om te kunnen navigeren, vuren ze constant sonargolven uit. Maar in Noordzee gaat het mis. Richting de Noordzeekust wordt het steeds ondieper en gaat het water geleidelijk over in het strand. De potviskliks schieten dan letterlijk hun doel voorbij: er wordt niets meer teruggekaatst. Potvissen kunnen dan hun omgeving niet meer in kaart brengen. De beesten hebben dat pas door als ze pontificaal met hun buiken op het strand liggen.
Walvisachtigen zijn onder te verdelen in twee groepen: baleinwalvissen en tandwalvissen. Baleinwalvissen zijn de grootste walvissen die bovendien balein (een zeefachtige structuur) inzetten om de kleinste oceaanbewoners uit het water te filteren: plankton. Tandwalvissen daarentegen hebben de beschikking over een hele batterij ivoren wachters waarmee ze grote prooien grijpen. De potvis is de grootste tandwalvissoort waarbij de stieren meer dan 50 ton kunnen wegen! Daarmee is het ook het grootste zeeroofdier ter wereld.
Deze oceaanmastodonten kunnen ruim 2000 meter diep duiken om hun lievelingskostje de dood in te jagen: pijlinktvissen. Deze mega-weekdieren worden met huid en haar doorgeslikt. Het maagdarmkanaal van potvissen heeft geen enkele moeite met het verteren van pijlinktvissen. Op één onderdeel na: de keiharde snavelbek. Deze snuit gebruiken pijlinktvissen om prooidieren mee te verknippen. Vrijwel alle potvissen braken deze snavelbekken keurig uit, maar enkele potvisstieren proberen deze vlijmscherpe stukjes door het maagdarmkanaal heen te loodsen. Om te vóórkomen dat ze schade berokkenen aan het dunnedarmslijmvlies, worden de snavels ingekapseld. Hierdoor kunnen gigantische strontklompen ontstaan: ambergris genaamd. Het leeuwendeel van deze ambergris wordt uiteindelijk uitgepoept, maar soms blijft het verkleefd aan de darmwand zitten en sterft het beest ermee.
Heel af en toe spoelen giga-ambergrisklompen aan op het strand. De vinder van deze potviskak is spekkoper en hoef met een beetje geluk de rest van zijn leven niet meer te werken. Ambergis is namelijk peperduur. Als je een brokstuk van 100 kilogram vindt, hetgeen mogelijk is, staan parfumfabrikanten in de rij om 1 miljoen euro op tafel te leggen! Het ambergis wordt namelijk als geurstof gebruikt bij de productie van exclusieve parfums. Stront waar dus een prettig luchtje aan zit!
Om de zoveel jaar neemt een potvis gedurende zijn jaarlijkse migratie de verkeerde afslag en belandt zo in de Noordzee. Het onfortuinlijke dier strandt dan uiteindelijk op het strand en sterft. Als men zo’n potvislijk laat liggen, spat het door gasontwikkeling in de loop van de tijd uit elkaar! Meestal laat men het zover niet komen en wordt het zeezoogdier op het strand uitgebeend. Als het een mannetje betreft, zullen de uitbeenders met een verhoogde hartslag de dunne darm openen: in 1% van de gevallen stuiten ze daar namelijk op het potvisgoud dat niet uitgepoept is, maar verkleefd aan de darmwand vastzit!