‘Spiegeltje spiegeltje aan de wand, wie is … slimste … van het hele land’.
Verfolied glas wordt niet alleen gretig ingezet in de schoonheidswereld, maar wordt ook aangewend om cognitieve vermogens te bepalen. Bij verschillende diersoorten welteverstaan!
In de zogenaamde spiegelproef wordt een dier zonder dat hij het doorheeft, gemarkeerd met een stip. Deze stip zit op een plek die het dier alleen maar kan waarnemen via het spiegelbeeld. Vervolgens wordt het dier voor een spiegel geplaatst en wordt gekeken of hij doorheeft dat de stip op zijn eigen lichaam zit. Naast de mens zijn er maar zes diersoorten die voor het spiegelexamen slagen: chimpansees, bonobo’s, orang-oetans, Aziatische olifanten, eksters en … tuimelaars.
Tuimelaars draaien met hun kop naar de spiegel toe om de stip beter te kunnen inspecteren. Slagen voor de spiegelproef wordt gezien als een teken van zelfherkenning en intelligentie. ‘Flipper’ heeft dus een torenhoog leervermogen! Het brein van de bekendste dolfijnensoort is dan ook twee keer groter dan dat van ons. Deze enorme massa grijze cellen stelt tuimelaars in staat om van allerlei complexe processen uit te voeren. Een van de wonderbaarlijkste eigenschappen van de hersenen van dit unieke zeezoogdier openbaart zich gedurende de slaap.
Zoals alle diersoorten, moeten ook tuimelaars iedere dag slapen. Een uiltje knappen is essentieel om te kunnen herstellen van alle dagelijkse indrukken en inspanningen. Tuimelaars hebben echter geen kieuwen, maar longen en moeten dus regelmatig naar lucht happen. Het beest kan het zich dus feitelijk niet permitteren om naar dromenland te vertrekken: de verdrinkingsdood is dan zijn lot. De evolutie heeft echter keurig haar werk gedaan en heeft het mogelijk gemaakt dat de longdragende tuimelaar toch kan pitten. Het zeezoogdier slaapt namelijk met een hersenhelft tegelijkertijd. Zo kan de ene hersenhelft rusten terwijl de andere bij bewust zijn is.
Het bij bewustzijnde deel ontvangt vroeg of laat de ademprikkel en zorgt ervoor dat de tuimelaar zijn longen om de 7 minuten weer volgooit met verse lucht. Daartoe moet uiteraard eerst de oude lucht het dier verlaten. Dolfijnen ademen middels een spuitgat dat bovenop de kop is uitgefreesd. Met een astronomische snelheid van 160 kilometer per uur blazen tuimelaars hun lucht uit en kunnen vervolgens met één ademteug 80% van hun longlucht vervangen. Mensen kunnen slechts 17% van hun longen verversen bij één ademhaling.
Het complexe tuimelaarsbrein speelt niet alleen een belangrijke rol bij diens ademhaling, maar ook bij de jacht. Doordat de mondlijn van de tuimelaar naar achteren toe omhoog krult, lijkt het net alsof hij doorlopend lacht en de vriendelijkheid zelve is. Maar de werkelijkheid is anders. De tuimelaar is een rovend zeezoogdier. Een toppredator die rucksigloos op vissen, inktvissen en octopussen jaagt.
Vissen die samenscholen prijken bovenaan zijn menu. Op volle zee jagen tuimelaars in grote groepen. De eerste opdracht is uiteraard om een club vissen op te sporen. Tuimelaars zijn daartoe uitgerust met sonar. Met deze onderwaterradar vuren zij duizend klikgeluiden per seconde af. Deze geluiden reizen vervolgens door het water totdat ze ergens tegenaan botsen. Op deze manier weet de dolfijn precies een massa vissen te traceren. Als ze eenmaal een school vissen in het vizier hebben, kan de drijfjacht beginnen!
Uiteraard zijn er meer diersoorten die in meutes jagen, maar de groepsjacht van tuimelaars is uniek. Tijdens de jacht is er namelijk voor iedere deelnemer een speciale rol weggelegd. Zo zijn er drijvers en bewakers. De prooivissen worden uiteindelijk omsingeld waarbij ze bovendien naar het wateroppervlakte worden gedreven. Hierdoor ontstaat een zeer compacte school van vissen die vaak uit honderdduizenden exemplaren bestaat. Een soort mega-visbal. Een deel van de tuimelaars blijft de grenzen bewaken en een ander deel stort zich op de prooivissen en slikt ze met huid en schub door.
Ook in ondiepere wateren hebben tuimelaars door hun superbrein unieke jachttechnieken kunnen ontwikkelen. In tegenstelling tot de open zee, kennen veel kustwateren een modderachtige bodem. Het is deze blubber waarvan de tuimelaars dankbaar gebruik maken. Ook bij deze jachttechniek is er een rolverdeling bij het jagende team. De leidende tuimelaar slaat met zijn staart hard op de modderbodem terwijl hij een cirkelbeweging maakt. Op deze manier waaiert de bagger vertroebelend op en vormt een soort net. De vissen zitten erin gevangen. De andere dolfijnen stellen zich aan de andere kant van het moddernet op. De prooivissen raken in paniek en zien maar een mogelijkheid om te ontsnappen uit hun benarde situatie. Ze lanceren zichzelf uit het centrum van de modderkring, niet wetende dat aan de andere kant de bekken van tientallen tuimelaars wijd opengesperd staan. De vliegende vissen worden een voor een uit de lucht geplukt!